DictionaryForumContacts

Morphology analysis
heiligen (24) | Verb
1 heiligen
2 heiligend
3 geheiligd
4 heilig
5 heiligt
6 heiligt
7 heiligen
8 heiligen
9 heiligen
10 geheiligd
11 geheiligd
12 geheiligd
13 geheiligd
14 geheiligd
15 geheiligd
16 heiligde
17 heiligde
18 heiligde
19 heiligden
20 heiligden
21 heiligden
22 geheiligd
23 geheiligd
24 geheiligd
25 geheiligd
26 geheiligd
27 geheiligd
28 heiligen
29 heiligen
30 heiligen
31 heiligen
32 heiligen
33 heiligen
34 geheiligd
35 geheiligd
36 geheiligd
37 geheiligd
38 geheiligd
39 geheiligd
40 heiligen
41 heiligen
42 heiligen
43 heiligen
44 heiligen
45 heiligen
46 geheiligd
47 geheiligd
48 geheiligd
49 geheiligd
50 geheiligd
51 geheiligd
52 heilig
heilig (226) | Adjective
heilig
heilige
heiliger
heiligers
heiligere
heiligst
heiligste
heiligen
heiligmaken (2) | Verb
1 heiligmaken
2 heiligmakend
3 heiliggemaakt
4 heilig
5 heilig
6 heilig
7 heilig
8 heilig
9 heilig
10 heiliggemaakt
11 heiliggemaakt
12 heiliggemaakt
13 heiliggemaakt
14 heiliggemaakt
15 heiliggemaakt
16 heilig
17 heilig
18 heilig
19 heilig
20 heilig
21 heilig
22 heiliggemaakt
23 heiliggemaakt
24 heiliggemaakt
25 heiliggemaakt
26 heiliggemaakt
27 heiliggemaakt
28 heiligmaken
29 heiligmaken
30 heiligmaken
31 heiligmaken
32 heiligmaken
33 heiligmaken
34 heiliggemaakt
35 heiliggemaakt
36 heiliggemaakt
37 heiliggemaakt
38 heiliggemaakt
39 heiliggemaakt
40 heiligmaken
41 heiligmaken
42 heiligmaken
43 heiligmaken
44 heiligmaken
45 heiligmaken
46 heiliggemaakt
47 heiliggemaakt
48 heiliggemaakt
49 heiliggemaakt
50 heiliggemaakt
51 heiliggemaakt
52 heilig