 |
verb | verb | to phrases
| |||
| afdalen; afstijgen; afwijken (с правильного пути); afzitten (с лошади); dalen; naar beneden komen; neerkomen; stappen (van-с); uitstappen (из вагона, с парохода и т.п.); uitgaan (в театр, кафе и т.п. с целью культурно провести время) e.g., Het is niet ver naar het centrum met allerlei uitgaansmogelijkheden. 4uzhoj) | |||
| |||
| aansluiten; bijeenkomen; corresponderen; kloppen; overeenkomen; samengaan; samenkomen; sluiten (о счёте); uitkomen (met-с); vergaderen; zich aansluiten (aan-с) | |||
| opgaan | |||
| сходить: 27 phrases in 4 subjects |
| Figure of speech | 1 |
| General | 24 |
| Mathematics | 1 |
| Nautical | 1 |