schuif	singular	singular
	schuiven	plural	plural

1	schuiven
2	schuivend
3	geschoven
4	schuif
5	schuift
6	schuift
7	schuiven
8	schuiven
9	schuiven
10	geschoven
11	geschoven
12	geschoven
13	geschoven
14	geschoven
15	geschoven
16	schoof
17	schoof
18	schoof
19	schoven
20	schoven
21	schoven
22	geschoven
23	geschoven
24	geschoven
25	geschoven
26	geschoven
27	geschoven
28	schuiven
29	schuiven
30	schuiven
31	schuiven
32	schuiven
33	schuiven
34	geschoven
35	geschoven
36	geschoven
37	geschoven
38	geschoven
39	geschoven
40	schuiven
41	schuiven
42	schuiven
43	schuiven
44	schuiven
45	schuiven
46	geschoven
47	geschoven
48	geschoven
49	geschoven
50	geschoven
51	geschoven
52	schuif

1	aanschuiven
2	aanschuivend
3	aangeschoven
4	schuif
5	schuift
6	schuift
7	schuiven
8	schuiven
9	schuiven
10	aangeschoven
11	aangeschoven
12	aangeschoven
13	aangeschoven
14	aangeschoven
15	aangeschoven
16	schoof
17	schoof
18	schoof
19	schoven
20	schoven
21	schoven
22	aangeschoven
23	aangeschoven
24	aangeschoven
25	aangeschoven
26	aangeschoven
27	aangeschoven
28	aanschuiven
29	aanschuiven
30	aanschuiven
31	aanschuiven
32	aanschuiven
33	aanschuiven
34	aangeschoven
35	aangeschoven
36	aangeschoven
37	aangeschoven
38	aangeschoven
39	aangeschoven
40	aanschuiven
41	aanschuiven
42	aanschuiven
43	aanschuiven
44	aanschuiven
45	aanschuiven
46	aangeschoven
47	aangeschoven
48	aangeschoven
49	aangeschoven
50	aangeschoven
51	aangeschoven
52	schuif