DictionaryForumContacts

Morphology analysis
doortrekken (37) | Verb
1 doortrekken
2 doortrekkend
3 gedoortrekt
4 doortrek
5 doortrekt
6 doortrekt
7 doortrekken
8 doortrekken
9 doortrekken
10 gedoortrekt
11 gedoortrekt
12 gedoortrekt
13 gedoortrekt
14 gedoortrekt
15 gedoortrekt
16 doortrekte
17 doortrekte
18 doortrekte
19 doortrekten
20 doortrekten
21 doortrekten
22 gedoortrekt
23 gedoortrekt
24 gedoortrekt
25 gedoortrekt
26 gedoortrekt
27 gedoortrekt
28 doortrekken
29 doortrekken
30 doortrekken
31 doortrekken
32 doortrekken
33 doortrekken
34 gedoortrekt
35 gedoortrekt
36 gedoortrekt
37 gedoortrekt
38 gedoortrekt
39 gedoortrekt
40 doortrekken
41 doortrekken
42 doortrekken
43 doortrekken
44 doortrekken
45 doortrekken
46 gedoortrekt
47 gedoortrekt
48 gedoortrekt
49 gedoortrekt
50 gedoortrekt
51 gedoortrekt
52 doortrek
doortrek | Noun, masculine
doortrek singular singular
doortrekken plural plural
doortrekken (51) | Verb
1 doortrekken
2 doortrekkend
3 doorgetrokken
4 door
5 door
6 door
7 door
8 door
9 door
10 doorgetrokken
11 doorgetrokken
12 doorgetrokken
13 doorgetrokken
14 doorgetrokken
15 doorgetrokken
16 door
17 door
18 door
19 door
20 door
21 door
22 doorgetrokken
23 doorgetrokken
24 doorgetrokken
25 doorgetrokken
26 doorgetrokken
27 doorgetrokken
28 doortrekken
29 doortrekken
30 doortrekken
31 doortrekken
32 doortrekken
33 doortrekken
34 doorgetrokken
35 doorgetrokken
36 doorgetrokken
37 doorgetrokken
38 doorgetrokken
39 doorgetrokken
40 doortrekken
41 doortrekken
42 doortrekken
43 doortrekken
44 doortrekken
45 doortrekken
46 doorgetrokken
47 doorgetrokken
48 doorgetrokken
49 doorgetrokken
50 doorgetrokken
51 doorgetrokken
52 door