DictionaryForumContacts

Morphology analysis
zink (31) | Noun, neuter
zink singular singular
zinkken (1) | Verb
1 aanzinkken
2 aanzinkkend
3 aangezinkken
4 zink
5 zinkt
6 zinkt
7 zinkken
8 zinkken
9 zinkken
10 aangezinkken
11 aangezinkken
12 aangezinkken
13 aangezinkken
14 aangezinkken
15 aangezinkken
16 zinkte
17 zinkte
18 zinkte
19 zinkten
20 zinkten
21 zinkten
22 aangezinkken
23 aangezinkken
24 aangezinkken
25 aangezinkken
26 aangezinkken
27 aangezinkken
28 aanzinkken
29 aanzinkken
30 aanzinkken
31 aanzinkken
32 aanzinkken
33 aanzinkken
34 aangezinkken
35 aangezinkken
36 aangezinkken
37 aangezinkken
38 aangezinkken
39 aangezinkken
40 aanzinkken
41 aanzinkken
42 aanzinkken
43 aanzinkken
44 aanzinkken
45 aanzinkken
46 aangezinkken
47 aangezinkken
48 aangezinkken
49 aangezinkken
50 aangezinkken
51 aangezinkken
52 zink
zink (2) | Noun, feminine
zink singular singular
zinken plural plural
zinken (302) | Verb
1 zinken
2 zinkend
3 gezonken
4 zink
5 zinkt
6 zinkt
7 zinken
8 zinken
9 zinken
10 gezonken
11 gezonken
12 gezonken
13 gezonken
14 gezonken
15 gezonken
16 zonk
17 zonk
18 zonk
19 zonken
20 zonken
21 zonken
22 gezonken
23 gezonken
24 gezonken
25 gezonken
26 gezonken
27 gezonken
28 zinken
29 zinken
30 zinken
31 zinken
32 zinken
33 zinken
34 gezonken
35 gezonken
36 gezonken
37 gezonken
38 gezonken
39 gezonken
40 zinken
41 zinken
42 zinken
43 zinken
44 zinken
45 zinken
46 gezonken
47 gezonken
48 gezonken
49 gezonken
50 gezonken
51 gezonken
52 zink